Een paar kiezeltjes, scheve stoeptegels en een verdwaald plukje gras. Beton. Links, rechts, en aan de overkant
een hoge muur. Veel meer was er niet te zien. Ze drukte zich tegen de
muur. Hij was nog warm van de zon. Als
ze zich lang maakte, ving haar gezicht nét de laatste zonnestraaltjes. Deze zomer was dit haar favoriete plekje
geweest. Over een paar dagen zou de zon
alweer lager staan en zou ze hem niet meer kunnen voelen. Sterker nog… ze hoopte de zon hier nooit meer te voelen. Niet
hier, niet bij dit muurtje, niet op dit bankje, niet op deze binnenplaats. Ze deed haar ogen dicht. Ze bad vurig: ‘laat
me alsjeblieft hier weg zijn, als de zon hier in het voorjaar weer zal schijnen…’.
Ze dacht terug aan de eerste keer dat ze hier zat. Het was een bewolkte grauwe dag. Mistig. Haar
armen hield ze om haar opgetrokken knieën. Haar hoofd verborgen tussen haar
armen. De schaamte... Schaamte tegenover
de rest van de wereld. En ongeloof... Ze zag haar bollende buik. Wat een puinhoop had ze ervan
gemaakt. Moeder worden in zo’n situatie…
Ze voelde dat er een wolk voor de zon schoof en opende
haar ogen. Gelukkig, een klein wolkje. Ze zou de zon nog even voelen straks. Ze
dacht terug aan de zorgen die ze had gehad.
Het kindje dat niet wilde groeien… Stress? Had ze toch teveel gerookt? Te
weinig buitenlucht? Te weinig zonlicht? Nu nog, maanden later, kon ze de vernedering voelen. De beschuldigende
blikken in de wachtkamer toen ze een echo liet maken in het ziekenhuis. ... Drie bewakers om haar heen. Alsof ze weg zou
lopen. Alsof ze weg kón lopen. Waar moest ze in hemelsnaam heen nu iedereen haar
uitkotste?
Het wolkje dreef voorbij. Ze sloot haar ogen weer. Haar gezicht gloeide in de laatste straaltjes.
De geur van haar pasgeboren ventje kwam naar binnen. Hoe heerlijk was dat! De geur van vruchtwater in die heerlijke haartjes. Haar geur. Hún geur! Zou ze ooit nog zoiets lekkers ruiken? Hoe rauw was de eenzaamheid in de weken daarna. Maar hoe sterk had ze zich in haar ééntje gevoeld! Zij had verder niemand nodig. Zij was samen. Samen met de kleine. Samen tegen de rest van de wereld.
De zon zakte weg achter de muur. Ze rilde. Kwam het door het
zakken van de zon? Of voelde ze de kou van binnen?
De geur van haar kindje… Toen hij 6 weken was moest hij overdag naar het dagverblijf. Verzetten was zinloos. Ook hiervoor waren regels. Ook al was hij overdag niet bij haar... ze rook hem altijd. In gedachten stopte ze haar neus in zijn haartjes… diep snuiven… Zijn geur zou ze het meeste missen.
De geur van haar kindje… Toen hij 6 weken was moest hij overdag naar het dagverblijf. Verzetten was zinloos. Ook hiervoor waren regels. Ook al was hij overdag niet bij haar... ze rook hem altijd. In gedachten stopte ze haar neus in zijn haartjes… diep snuiven… Zijn geur zou ze het meeste missen.
Het werd snel kil zonder de zon. Ze trok haar vestje aan.
Nog maar een paar dagen zou hij bij haar zijn. Dan waren de zes maanden waren voorbij.
Nog maar een paar dagen zou hij bij haar zijn. Dan waren de zes maanden waren voorbij.
‘Een gevangenis is
geen plek voor een kind’.
‘Met 6 maanden kan
een kindje zich nog goed hechten aan pleegouders’. Jaja, ze wisten het allemaal mooi te vertellen. Praktische regels, maar voor haar de zwaarste straf.
En voor hoe lang?
Een paar weken?
Een paar maanden?
Een paar jaar?
Niemand kon haar vertellen wanneer er een plekje vrijkwam in de halfopen inrichting. Daar mocht ze haar manneke weer tot zijn vierde jaar bij zich hebben.
Ze had geen idee hoe ze de komende tijd moest doorstaan. Ze wilde
dat ze hier kon blijven zitten. Koud, versteend, gevoelloos.
De zoemer ging. Ze moest naar binnen. Toen ze opstond wist ze dat haar hart nooit
meer warm zou worden.
We-300 is een schrijfoefening/uitdaging van Plato: Schrijf een verhaal/blog van exact 300 woorden over een bepaald woord, maar gebruik dat woord niet in de tekst. Dit keer was het woord: luchten. O, en het aantal woorden was voor deze keer vrijgegeven. Ik heb er exact 600 van gemaakt ;-)Meer lezen/meedoen? http://platoonline.wordpress.com